zondag 25 maart 2018

BORDEEL EN KLOOSTER


B schrijft me naar aanleiding van mijn vorige post: ‘De door jou aangeroerde kwestie - de natuurlijke werkelijkheid moet kloppen - herinnert me aan Bezonken rood en Rudy Kousbroek, in welk dispuut die laatste wat mij betreft gelijk had: ook de historische werkelijkheid moet kloppen.’
                Ik ken de Nederlandse literatuur te weinig, misschien alleen al doordat ik zeer weinig heb gelezen van Jeroen Brouwers. Van dat dispuut weet ik wellicht ook daardoor eveneens zeer weinig. Het lijkt me een kwestie van standpunt en optiek binnen een roman hoe je met de ‘werkelijkheid’ mag omspringen. Is de optiek die van bijvoorbeeld een kind of een dwaas, dan kunnen zulke waarnemers moeilijk beticht worden van vertekening van de ‘werkelijkheid’. Wat hoe en waar dan ook overeind blijft: de aanhalingstekens rond dat begrip. Vladimir Nabokov in zijn nawoord bij Lolita: ‘“reality” (one of the few words which mean nothing without quotes).’


Schrijfprocesanekdote. In een eerdere versie van Steyler rijdt de verteller over de Franse snelweg en denkt hij op een gegeven moment: ‘Dat ga ik dus mooi niet doen, “Parce que je ne suis pas fou!”’ Gevolgd door de zin: ‘Een rood reclamebord van de Mediamarkt dacht er net zo over.’
                Het is een bekende slogan van het Mediamarktconcern: ‘Ik ben toch niet gek!’ In Duitsland: ‘Ich bin doch nicht blöd!’ Spanje: ‘Yo no soy tonto!’ Enzovoort. Maar… –check it out man! – uitgerekend in Frankrijk zijn helemaal geen Mediamarktvestigingen… Werk aan de winkel! 

Iets anders. Blinde vlekken. Als schrijver zul je die altijd blijven houden. Ik denk dat er nog nooit een boektekst van me bij de drukker is beland zonder dat een lettervlooier er nog wat in had weten te vangen, hoewel ik de tekst tientallen keren, misschien soms wel honderd keer onder ogen had gehad. Verbaasd ben ik niettemin telkens weer over het feit dat ik zoiets over het hoofd had kunnen zien, een woordje dat gewoon maar was blijven staan nadat ik de zin waar het deel van uitmaakte had opgeruimd, een rare tikfout, twee maal hetzelfde woord achter elkaar of zomaar een lidwoord vergeten… Mogelijk dat het digitaal, dus op een scherm werken aan zo’n tekst de hardnekkigheid van bepaalde ongerechtigheden in de hand werkt. Anderzijds biedt dat ook nieuwe mogelijkheden, zoals die van spellingcheckers, maar ook programma’s waarmee je woordfrequenties kunt controleren. Zo’n programma liet me gisteren zien dat ik nogal eens het woord ‘almaar’ gebruikte in Steyler, en op enkele pagina’s meer dan een keer - dus te veel. Dat moet dan worden verholpen, worden gevarieerd, indien de herhaling geen speciale betekenis heeft. Overigens gebruik ik zowel ‘almaar’ als ‘alsmaar’: het eerste woord bij een toename (‘almaar meer foutjes’), het tweede bij een in de tijd doorgaan (‘alsmaar zeuren over het gebruik van “almaar”’). Persoonlijke voorkeur.

Ook lezers kunnen blinde vlekken hebben en daardoor bepaalde woorden als het ware overslaan, waardoor ze misschien net iets missen. God en de duivel strijden immers om het detail. Maar ze kunnen ook verblind worden door de eigen te grote interpreteerijver, door zich blind te staren op vermeende verwijzingen.
                Lectrice C vroeg me gisteren: ‘Was dat nonnenklooster ooit een bordeel?’
                Ik nam aan dat ze het had over het klooster van Het Heilig Hart, het enige vrouwenklooster dat in Steyler met naam wordt genoemd. Maar hoe kwam ze in hemelsnaam op dát idee?
                C: ‘Eerder in Steyler kwam ik de vier eerste regels tegen van het gedicht “Sweeney Among the Nightingales” van T.S. Eliot en in een voetnoot vermeldt de verteller, die voormalige antiquaar, dat hij een exemplaar bezit van de eerste Amerikaanse uitgave van de bundel Poems* waar dat gedicht, samen met “Sweeney Erect”, deel van uitmaakt. Dat zal niet voor niets zijn… De toepassing van dat eerste kwatrijn is begrijpelijk in de setting van de roman op dat moment, het gebied tussen Lascaux en Les Eyzies, dat van de cro-magnon dus, want in de openingsregels wordt een beeld geschetst van een aapmens, “Apeneck Sweeney”. Tegen het eind van datzelfde gedicht echter staan deze twee regels: “The nightingales are singing near / The Convent of the Sacred Heart”. En wat lees ik in Steyler op pagina 197? “[…] met uitzicht over de muur, in de boomrijke tuin van het klooster van Het Heilig Hart, zo kon ik zien, als kon ik er de al lang verstomde nachtegalen nog horen.” Dus ben ik gaan zoeken naar de betekenis van die nachtegalen in dat Eliotgedicht. En dit vond ik in een commentaar (van W. Bronzwaer): “Het woord ‘nightingale’ is – inmiddels verouderd – slang voor ‘prostituée’; dat het gedicht zich in een bordeel afspeelt, net zoals ‘Sweeney Erect’, lijdt dan ook geen twijfel. […] Zo contrasteert het bordeel met het klooster van de Zusters van het Heilig Hart en men behoeft zich alleen maar de dubbelzinnigheid van het 17de-eeuwse woord ‘nunnery’ (door Shakespeare uitgebuit in Hamlet) voor de geest te halen om te begrijpen dat ook dit contrast tegelijk een gelijkstelling is.” Nou jij weer!’
                De auteur: ‘Haha, C! Nou heb je jezelf toch echt literatureluurs gemaakt! Dat Steyler klooster bestaat echt en het heeft volstrekt niets met mister Eliots plakkende verkniptheid te maken. Kijk, op de luchtfoto hieronder kun je het klooster zien, samen met mijn geboortehuis (rode punt). 


                C: ‘Maar die nachtegalen? Waarom zijn die dan “al lang verstomd”? Was daar ooit niet toch iets anders, iets onbetamelijks aan de hand?’
                De auteur: ‘Ik ben als kind weleens in dat klooster geweest, met mijn oma die er een kennis van haar bezocht, Anna Stoffels – ik herinner me nu opeens zelfs haar naam in het Tegels, An van de Paet; een afdeling van het stichtelijke klooster was verzorgingstehuis. Ik hoor en ruik nog de betegelde gangen. Minder losbandig dan daar kon (en kan) het bijna niet.
En in de Steyler kloostertuinen zongen gewoon de nachtegalen, vogels dus, van de soort  Luscinia megarhynchos. Zo moet je die zin in Steyler dus ook lezen, waarbij nog de mogelijkheid open blijft dat het ‘al lang verstomde’ betrekking heeft op de kindertijd en jeugd van het personage Luc aldaar –: het is simpelweg september op dat moment in de roman en in september zingen nachtegalen al lang niet meer.’
                C: ‘Vind je me nu dom?’
                De auteur: ‘Alleen al het stellen van die vraag getuigt van het tegendeel, C. Ik heb het ook anders meegemaakt, zoals iemand die hardnekkig bleef volhouden dat zijn interpretatie als autonome lezer, ondanks het feit dat de auteur, enzovoort.
                De schrijver kan dan misschien niet alles van zijn eigen werk weten, maar hij is toch niet gek!’
______________
*
Ik bezit een exemplaar van de eerste Amerikaanse druk van die bundel, uitgegeven door Alfred A. Knopf, New York 1920; hardcover, met een kleine beschadiging rechtsboven op de voorkant. Inmiddels heb ik die voetnoot in Steyler verwijderd, nu die meer schadelijk dan informatief blijkt te kunnen zijn.