Hoeveel perversiteit mag je als auteur van je
lezer verwachten? Niet te veel uiteraard, maar ook niet weinig.
Kafkakameraad
– wat een woord! – en -biograaf Max Brod beweerde dat de auteur van Das Urteil hem had verteld dat hij bij
de laatste zin van zijn vertelling – ‘In
diesem Augenblick ging über die Brücke ein geradezu unendlicher Verkehr.’– aan een
heftige ejaculatie had gedacht. Wanneer je daar als lezer, onwetend van Brods
verklaring, ook aan denkt ben je of te pervers of psychoanalyticus, en psychoanalytici
zijn, zoals bekend verondersteld zou mogen worden, funest voor de analyse van literaire
kunst. Maar wanneer je eenmaal Brods Kafkaverklaring kent, kun je niet meer
anders dan die slotzin pervers lezen, dat wil zeggen, de gesuggereerde
zelfmoord van de protagonist Georg Bendemann als (ook) een kleine dood lezen.
Context is alles. En in dit geval wordt peritext ook context.
Wanneer
je in een roman over het maatschappelijke probleem van alcoholisme iets van het
assortiment voorgeschoteld krijgt waarmee een slijter een beklagenswaardig
dorstige man probeert te verleiden wiens therapie net ogenschijnlijk succesvol is
afgesloten: ‘van cognac, cava, gin, amaretto, whisky,
grappa, wodka tot vermouth en schelvispekel’, hoor je daar als alerte en geestelijk gezonde
lezer verder niets anders onbetamelijks in te lezen dan dat al die soorten
drank minder of meer fnuikende percentages alcohol bevatten.
Maar
wanneer in een roman een in relatieproblemen verkerende en naar intimiteiten
snakkende held zich een bar voor de geest haalt met een man ‘die
de aantrekkelijke blondine naast hem vroeg wat hij voor haar mocht laten
inschenken, cava, gin, amaretto…’ [beletselteken inclusief], mag (of moet?)
zich in de lezer de basale pervert roeren, die altijd een close reader is. Ik
bedoel, die […]va-gin-a[…] heeft in de uitstalling van de slijterij niets te
zoeken, maar is wel degelijk op de barkruk te vinden.
Context dus. In het Frans betekent con onder meer, maar toch vooral ‘kut’.
Vladimir Nabokov, die een broertje dood had aan Sigmund Freud, laat Humbert
Humbert, afgestudeerd in de Franse taal- en letterkunde en verteller van zijn
roman Lolita, graag woorden met ‘con’
als prefix gebruiken.
Uiteraard
protesteerde Nabokov fel tegen het zo dubbelzinnig freudiaans lezen van zijn
proza. In de New
York Review of Books schreef hij:
If every ‘come’ and ‘part’ on the pages of my books is
supposedly used by me to represent ‘climax’ and ‘genitals,’ one can well
imagine the naughty treasures Mr. Rowe might find in any French novel where the
prefix ‘con’ occurs so frequently as to make every chapter a veritable compote
of female organs. I do not think, however, that his French is sufficient for
such a feast.
‘Uiteraard’? Haha, alleen al het gebruik van het
woord ‘compote’, dat Franse vriendje
van het Engelse ‘komen’, in zijn klacht
over het dubbelzinnig lezen van ‘come’
is gelach in het Nabokoviaanse vuistje!
Ter
illustratie een paar voorbeelden uit Lolita.
Wanneer
Charlotte Haze, de moeder van Lolita, er bij Humbert op aandringt te blijven om
haar dochter met huiswerk te helpen, heeft deze de neiging om jubelend uit te
roepen dat hij daar eeuwig voor zou willen blijven, maar hij is op zijn qui-vive
voor mevrouw Haze:
So I just grunted and stretched my limbs nonconcomitantly
(le mot juste) and presently went up
to my room.
De onderstreping is van mij, want de cursief
gezette toevoeging tussen haakjes is niet voor niets Frans. De weduwe Charlotte
Haze wil Humbert consumeren, maar die vrijgezel is gefixeerd op een andere
‘con’ dan de hare…
Nee,
dit is beslist niet vergezocht! De francofone pervert Humbert heeft er niet
voor niets een aanwijzing bij gezet!
Toch
laten de Nederlandse vertalers het hier afweten. (Nabokov vertalen = iets
afleveren waar je de rest van je leven slapeloze nachten van zult hebben.)
Coutinho
gooit in 1960 dat Frans simpelweg als ballast overboord: ‘Dus bromde ik maar
wat en strekte mijn benen gespreid uit en ging toen naar mijn kamer.’
Rien
Verhoef in 1992 behoudt het, maar doet er niets of weinig mee: ‘Dus bromde ik
alleen maar en strekte onbijkomstig (le
mot juste) mijn ledematen en ging even later naar boven naar mijn kamer.’
Dat naar boven (‘up’) gaan blijft hier weliswaar overeind (HH masturbeert daarboven nogal
eens), maar de kut, als ik zo vrij mag zijn, is ook hier buiten beeld, want wat
is er dubbelzinnig Frans aan ‘onbijkomstig’? Terwijl het woord ‘concomitant’
gewoon in de Nederlandse Van Dale staat. Wellicht vonden de eigenzinnige
vertalers dat zelf geen passend woord want te buitenissig. In elk geval waren
ze niet dubbelzinnig genoeg.
Een
stukje conversatie tussen Humbert en Miss Pratt, het hoofd van de meisjesschool
waar Lolita leskrijgt:
‘Let me ask a blunt question, Mr. Haze. You are an
old-fashioned Continental father, aren’t you?’
‘Why, no’, I said, ‘conservative, perhaps, but not
what you would call old-fashioned.’
Ik hoef inmiddels de ‘con’s niet meer te
onderstrepen, dunkt me. Heb je er eenmaal oor voor gekregen dan springen ze
voortdurend in het oor en het oog. En ze maken van een dialoog als deze een
lekker stukje onderbroekenhumor, waarbij je niet eens hoeft te weten dat ‘pratt’ een Engels woord
voor achterwerk
en een dom mens is. Overigens heeft Continho niet, maar Verhoef dit dialoogje wel ontcond.
Het
probleem is of was natuurlijk dat Nabokov zelf als persoon werd aangesproken en
aangevallen op perversiteiten in zijn romans. Daar reageerde hij furieus op,
terwijl het heel wat anders was geweest wanneer men hem ermee had
gecomplimenteerd dat hij zijn vertellers, zoals Humbert Humbert, zo pervers in
hun taalgebruik had weten te maken. Enfin, lees er Eric Naiman, Nabokov, Perversely (2010) maar eens op na.
De
lezer moet in elk geval mee willen en kunnen doen, hij of zij moet de vingerwijzingen
oppikken die elke perverse verteller geeft, omdat taal onderdeel is van diens obsessie; eenmaal op het
spoor loop je de symptomen meestal vanzelf tegen het lijf. Anderzijds moet de
lezer er zelf ook weer niet te gefixeerd op raken, zoals ik met mijn belachelijke
onderstrepingen in de vorige zin. Context. Daarvan hangt het af of een romanzinnetje
als ‘Maak
’t je lekker.’
als perversiteit te beluisteren is. [Opmerking achteraf: lees dat zinnetje op pagina 170 van Steyler maar eens hardop.] Maar manchmal
ist eine Zigarre eben eine Zigarre.
Er
zijn proeven gedaan waarbij hoegenaamd het geheugen, maar stiekem de emotionele
reactie van personen bij het zien van beelden werd gemeten. De proefpersonen
kregen daarbij telkens heel kort allerlei foto’s achter elkaar te zien, zoals
van een dennenbos, een watergieter, een personenauto, een schoenlepel, met de
opdracht te proberen zoveel mogelijk van die voorstellingen te onthouden. Braaf
deden de proefpersonen hun best. Wat ze daarbij niet wisten was dat ze zo nu en
dan tussendoor ook een sterk erotische voorstelling voor ogen kregen, maar in
zo’n korte flits dat ze zich daar niet bewust van waren en die ze zich dus
naderhand ook niet konden herinneren. Echter wat de apparatuur waarop ze waren
aangesloten aan hersenactiviteit bleek te hebben gemeten was des te frappanter…
Zouden ze de op zich saai ogende proef daardoor ook als nogal opwindend hebben
ervaren, vraag ik me af, en wat droomden ze de erop volgende nacht?
En
ik vraag me ook af of je als romancier niet moet proberen van zoiets gebruik te
maken. Daarbij denk ik niet alleen, heus niet, aan erotiek en seks. Stel dat je
je verteller de fraaiheid van een mooi heuvellandschap – nee, schop die Freud
nu buiten – wilt laten beschrijven. Moet je hem of haar dat dan niet ook laten
doen middels ritmische patronen, klanken, geur- en kleursuggesties in de
woordkeuze of -combinatie, is het dan niet zaak een eraan voorafgaand staccato
van korte zinnen te gebruiken om er een volgende glooiende en deinende zin van
een halve pagina of meer tegen af te zetten, enzovoort? Of is dit niet meer dan
een persoonlijke voorkeur? Ik hou zelf in elk geval niet van romans die als het
ware met één soort zin hun honderden pagina’s blijken te hebben gevuld –
tegenwoordig is dat vaak, meen ik, de hapklare brokjeszin.
Afgezien
daarvan lijkt Don’t tell, show me een
goed devies, maar dat show zou ik dan
wel graag in de beste betekenis van ‘barok’ willen zien: suggest. En dat suggereren kan onder meer gebeuren middels
woordkeuze, klankkleur, ritmiek et cetera.
Ik
probeer daar ook weer bij het schrijven van mijn roman Steyler oor, oog en hartslag voor te hebben. Daarbij kan het ook om
kleine betekenisambivalenties gaan die het verhaal een knik geven of een
volgende, andere weg voor de vooruit willende tekst openen. Een simpel voorbeeld:
hoofdstuk 4 van Steyler zal ermee eindigen dat een dichte mist langzaam maar
zeker optrekt – Van het dorp waren al van
meerdere daken de rode pannen te tellen […], aldus het eerste part van de slotzin.
–, en dan opent hoofdstuk 5 met: Het was nu
volkomen helder […]. Maar terwijl dat ‘volkomen
helder’ zijn voortkomt uit het optrekken van de concrete mist, verschuift het
nu naar zijn overdrachtelijke betekenis, want de eerste zin van dat nieuwe
hoofdstuk luidt verder: Het was nu volkomen helder dat
ik er goed aan deed[…].
Maar
waar, want hoe gedijen nog lezers die romans eveneens op hun taligheid willen lezen?
Nabokovs Lolita wordt alleen al om
‘inhoudelijke’ redenen niet meer gelezen, wie ermee wordt betrapt lijkt immers
zelf een pervert: #He Too.
Ach,
had ik Steyler maar in 1956
geschreven. Afgezien van Vlaanderen: circa 6,5 miljoen Nederlandstaligen
minder, maar – mag ik dit voorzichtig vermoeden? –wel 6,5 honderd lezers meer…
*
Reactie van C, die ik bovenstaande tekst liet lezen
alvorens hem te publiceren:
‘Wat een
onzin, dat laatste, Hubert! Weliswaar noemt in Steyler een Franstalige jongeman het mobiele telefoontje van
verteller Mathieu een ‘outil en silex’,
maar het is toch maar mooi een technisch vernuftig dingetje dat in 1956 nog
nooit iemand had gezien! Conservatif,
peut-être, ce monsieur Mathieu, mais pas un nonconnaisseur de son temps… En
doe niet zo zelfbeklagerig, man; recht je rug s.v.p.. Maar vooral: ben ik als lezeres soms niet meer genoeg…?’