dinsdag 20 maart 2018

IS GEEN RIJBEWIJS EEN BEWIJS?


Jacques de Gheyn II
Zo nu en dan geef ik hier een inkijk in de correspondentie tussen drie voorproevers, keukenbezoekers, kritische lectoren, lezende huisvliegen en mij.
               
Er zijn soms evidente zaken die een in vertrouwen genomen ander je eerst moet laten zien. Zo zette een van het drietal, B, een rigoureuze rode streep onder de tweede alinea van typoscriptpagina 211 van de 216, met daarbij zijn opmerking ‘Dit is het slot! Wat volgt verplaatsen.’ Met een verbouwingsklus als gevolg. Niet alleen wordt dat op het einde van de roman opnieuw passen en meten, zulke werkzaamheden hebben meestal ook gevolgen voor allerlei andere passages veel verder naar voren, je weet vaak nog niet waar.
                Je moet met opruimen, wegpoetsen, bewerken trouwens altijd proberen je voordeel te doen. Een les van mijn leraar schilderen op de kunstacademie, Nico Molenkamp, die ik nooit zal vergeten.
                Er waren studenten die oude dingen eerst helemaal wit overschilderden of die de oude verflaag met een afbijtmiddel te lijf gingen. Dat heb ik nooit gedaan. Uit ongeduld. Molenkamp stond naast me toen ik aan iets nieuws was begonnen, een stilleven, op een gebruikt doek, dus over een bestaande, afgekeurde schildering heen. Op een gegeven moment nam hij de kwast uit mijn hand om ermee te gebaren en te wijzen naar een oude plek op het doek voordat ik eroverheen had kunnen schilderen: ‘Kijk, dit hier krijg je cadeau…’ Molenkamp had van het ene moment op het andere iets in mijn blik veranderd en een contrair of open pentimentoschilder van me gemaakt.
                Rembrandt kende geen gum. Maar als die in zijn tijd al zou zijn uitgevonden, had hij die niet gebruikt.

*pentimento: 1. geheel van lijnen en contouren op prent, tekening of schildering die de oorspronkelijke voorstelling aangeven, maar bij de definitieve voorstelling overgeschilderd zijn; 2. het weer zichtbaar-worden van een schildering enz. die overgeschilderd werd. (Van Dale)

Nico Molenkamp
Een andere voorproever – voorproefster C – merkte iets op over de inhoudelijke strekking van Steyler: er leek haar nogal te worden getwijfeld aan de mens en zijn toekomst.
                Ze bedoelde dat niet als kritiek, maar onlangs las ik in een bespreking door een jong iemand van een boek van een eveneens jong iemand deze oproep: ‘We hebben verhalen nodig waarin personages […] respectvol, zonder cynisme, worden beschreven. Genoeg over ontwortelde personages op zoek naar persoonlijke vrijheid, meer over idealistische personages met plannen voor de toekomst.’
                Ik vind dat eng klinken. ‘Eng’ in zowel de betekenis van ‘beperkt’ als van ‘griezelig’ want beperkend.
                In de eerste betekenis: alsof het in literaire fictie uitsluitend of vooral om ‘personages’ dient te gaan. Een lezer moet zich niet zozeer bezighouden met de intenties van een personage, zelfs als die de verteller is, laat staan dat hij zich ermee zou moeten willen en kunnen identificeren, maar hij moet een belangstellend zintuig hebben voor hoe zijn geest zich gedurende en na de lectuur verhoudt tot de geest van het werk, wat weer niet noodzakelijk ook de geest van de auteur hoeft te zijn – die auteur wordt ten slotte ook maar weer een lezer. Waarover de lezer daartoe dient te beschikken is, om Vladimir Nabokov weer eens te mobiliseren: voorstellingsvermogen, geheugen, een woordenboek indien nodig, enig artistiek gevoel.
                In de tweede betekenis: wie idealisme en plannen voor de toekomst wil, kan zijn tijd en energie beter elders dan in de literatuur en in de kunst besteden. Literatuur kan niets veranderen zoals welzijnswerk, educatie en politiek dat wel kunnen. Literatuur kan hooguit vraagtekens bij allerlei veranderingen stellen. Dat is ook de reden waarom geen enkel autoritair systeem (of subsysteem) van ware kunst houdt, maar des te meer van kunst met idealistische personages met plannen voor de positieve toekomst van dat systeem. Kunst is altijd tragisch, ook als ze zich komisch voordoet, want dat een mens kunst meent te moeten maken is en blijft tragisch op zich.
                C: ‘Kun je dat allemaal wel zo streng van elkaar scheiden? Bijvoorbeeld de geest van een literair werk en die van de schrijver ervan? Ik ken je al een tijdje en heb de indruk dat de verteller van Steyler trekken heeft die ik ook bij jou zie. Zelfde hang-ups. Die verteller, Mathieu, blijkt bijvoorbeeld bepaalde boeken te hebben gelezen. Ik neem aan dat jij die toch voor hem hebt gelezen…’
                De auteur: ‘Waarom zou ik? Mathieu heeft ook een rijbewijs en hij kan helemaal alleen een auto, zijn auto van de Dordogne naar Limburg laten rijden. Heb ik een auto? Nee. Heb ik een rijbewijs? Nee.’